2002 - Kunst & Complex Project

Jan Scheerhoorn brengt in het voorjaar van 2002 twee maanden door in een gastatelier van de Stichting Kunst en Complex te Rotterdam. In mei en juni van dit jaar vormt een grote, hoge atelierruimte in een oud fabriekscomplex in Rotterdam West de locatie die hem uit moet dagen tot een beeldende ingreep. Het fabrieksgebouw ligt in een uitgestrekt gebied vol bedrijven met pal naast het gebouw een grootschalige tippelzone met daaromheen heroïneverslaafden, pooiers en dealers.

Iedere plek waar Scheerhoorn exposeert treedt hij open en blanco tegemoet. De specifieke ruimte, in architectonische of in historische zin, of de omgeving hiervan vormt de inspiratiebron voor Scheerhoorn. Het liefst verblijft hij dan ook zo lang en intensief mogelijk op een locatie en neemt ruim de tijd ideeën op te doen, weg te gooien en weer nieuwe te ontwikkelen. Daarna wordt er dan gebouwd, weer afgebroken en weer opnieuw gebouwd. Het uiteindelijke werk vormt dus de belichaming van een grondig onderzoek van de plek waar hij zich bevindt.

Wanneer hij zijn onderzoeksperiode in Rotterdam begint hoort hij dat er eerst nieuwe ramen in zijn ruimte geplaatst moeten worden. De oude, hoge, houten kozijnen met verweerd glas zijn te kwetsbaar en worden in een container gedumpt, waarna geprefabriceerde elementen er voor in de plaats komen. Scheerhoorn heeft eerst de pest in, omdat de operatie hem gedurende enkele dagen belet zijn intrek in het atelier te nemen.

Al snel merkt hij dat hij van deze nood maar een deugd moet maken en het materiaal dat hem vertraging oplevert als belangrijke bouwsteen moet beschouwen. De houten kozijnen en sponningen hebben een tijdje, totaal gedemonteerd, samen met het glas als afval opgeslagen gelegen. Scheerhoorn vist al het hout en de stukken glas uit de containers, legt ze in allerlei ordelijke patronen in zijn werkruimte waarna hij al het materiaal gaat rubriceren. Na veel puzzelen gaat hij de enorme vensters weer in elkaar zetten.

Na deze hersteloperatie staan er in de werkplaats drie monumentale houten kozijnen met houten sponningen waarin stukken glas steken. De aanvankelijk stoere bouwelementen drukken een grote kwetsbaarheid, bijna gebrokenheid uit. Ze bivakkeren als het ware als reusachtige, maar zeer manke, gehavende personages in de hoge ruimte van het voormalige fabriekscomplex in Rotterdam. Scheerhoorn besluit ze eervol te benaderen en voor een bepaalde periode beschutting te geven. Tussen de wand met nieuwe vensters en de achterwand staan twee betonnen pilaren die de middenlijn van het atelier markeren. In de drie tussenruimtes die op deze middenlijn liggen worden de vensters aan ijzerdraad opgehangen.

Hun positionering in de ruimte is enerzijds strak, anderzijds ook bijzonder kwetsbaar. Het hout is oud en bijna vergaan. De stukken glas zijn zeer verschillend van structuur en sterk verweerd. Het geheel hangt in een wankel evenwicht met dunne draden aan muren en pilaren. Ze worden door Scheerhoorn vervolgens in vellen karton ingebed. Hij bouwt dus eigenlijk een muur om de ramen heen: een wand uit drie delen die de grote ruimte in de lengterichting in tweeën deelt en uit stukken karton wordt opgebouwd. Daarna wordt ze nog wit gesausd. Muur en vensters vinden elkaar in hun kwetsbaarheid.

De stukken wand die door hun structuur en kleur nog wel een sterke indruk maken buigen wisselend vervaarlijk naar voren of naar achteren door. In feite ontstaat het beeld van een voortdurend pulserende muur met vensters die doorzicht geven op het andere deel van het atelier. Een opening in de muur biedt de mogelijkheid door de wand heen te lopen en het andere gedeelte te betreden.

De pulserende wand met vensters dynamiseert de grote, strakke voormalige fabrieksruimte en levert, met haar afwisselende holle of bolle hoedanigheid associaties op met barokke architectuur. De Italiaanse architect Francesco Borromini bouwde in de 17e eeuw in Rome kerken die zowel in hun exterieur als interieur deze afwisseling van naar voren komende (bolle oftewel convexe) als terugwijkende (holle oftewel concave) bouwvolumes had. Deze geleding had tot doel de architectonische ruimte in beweging te brengen en haar van haar statische karakter te ontdoen.

Ook Scheerhoorn weet de ruimte waarin hij twee maanden verbleef in beweging te brengen. Geslotenheid en transparantie, maar ook monumentaliteit en kwetsbaarheid bevinden zich er steeds in een wankel evenwicht. Toch is de breekbaarheid die de bouwkundige ingreep uitstraalt groot. Dit haalt de bouwkundige status ervan enigszins onderuit en geeft het meer een autonome aanwezigheid. Het geheel krijgt hiermee de identiteit van een monumentaal kunstwerk met een kwetsbare ziel. Een kunstwerk dat zeer veel betrokkenheid van Scheerhoorn in zich draagt bij de directe omgeving van zijn atelier. Een omgeving waar hij veel getourmenteerde figuren heeft zien rondlopen en zodoende als confronterend heeft ervaren.

David Stroband (juni 2002)
Kunsthistoricus en docent ABK