2004 - Biemoldsbelang project

Het pand van galerie Biemoldsbelang te Groningen bestaat in feite uit een huiskamer, een alkoof en wat gangetjes en portaaltjes. De achterste ruimte heeft het karakter van een garage: ruwe stenen wanden met kleine raampjes en een stenen vloer.

In de maanden januari en februari van het jaar 2004 bood de galerie echter ruimte aan een wat bizar netwerk van kamertjes en gangetjes. Jan Scheerhoorn had van galeriehouder Joop Biemold de uitnodiging gekregen een project in zijn ruimtes te realiseren en kreeg hier drie maanden de tijd voor. Scheerhoorn laat zich altijd door het karakter van een expositieplek inspireren; historie en directe omgeving van de specifieke locatie spelen hierbij een belangrijke rol.

Al jaren transformeert Scheerhoorn met behulp van beeldende middelen allerlei typen ruimtes. Hij doet dit op een wijze die aan architectuur, theater en schilderkunst is gerelateerd.
Het samenspel van de ruimtes in Biemoldsbelang heeft, door haar verscheidenheid, een complex karakter. Aan het begin van dit verhaal kan echter al verklapt worden dat Scheerhoorn er in geslaagd is deze verscheidenheid om te buigen tot een compact, maar ook spannend parcours. Het traject dat hij heeft uitgezet laat zich lezen als een goed lopend verhaal… compleet met open einde.

In de voorste ruimte valt nog weinig bijzonders te ontwaren. Een fel rood schijnend alarmlampje, zoals je ze ziet boven de deuren van kamers van druk bezette directeuren of van ruimtes waar de menselijke gezondheid ernstig gevaar loopt, is het enige opvallende voorwerp dat overigens een penetrante aanwezigheid heeft.

Vanuit deze voorste kamer word je via een afscheiding, kamerhoog en opgebouwd uit geïmpregneerd patroonpapier dat met lijnolie en verschillende pigmenten (zwart-rood) is afgewerkt, dieper de ruimte binnen geleid. Via een gecreëerde gang kom je in twee aaneengeschakelde kleine ruimtes. In de eerste is een klein luikje in de wand gemaakt waar je de hand door kunt steken: je vingers wriemelen dan in een andere ruimte (de keuken van de galerie). In het volgende vertrek staat een enorm stalen bureau met daarop een jaren 70 bureaulamp, een bakelieten telefoon en een exemplaar van “Les fleurs du mal” van Gustave Flaubert. Via een deur ga je de bestaande gang van het pand in. Hier bevindt zich links een door Scheerhoorn gebouwde wand met een oud, oorspronkelijk, raam er in. Je richting wordt naar rechts gestuurd waar je allerlei openstaande deuren passeert. Een oud solexje (van de galeriehouder) leunt tegen de muur.

Aangetekend moet worden dat het bewandelen van deze route door het pand veel verwarring oproept. Wat zijn nu ingrepen van de kunstenaar? Welke attributen zijn onderdeel van het kunstwerk en welke niet? Scheerhoorn speelt een uitgekiend spel waarbij werkelijkheden en gefingeerde werkelijkheden tegen elkaar uitgewisseld worden.

Uiteindelijk, wanneer we het traject weer oppikken, moet je weer naar rechts en kom je in een merkwaardige ruimte met een stenen vloer, stenen wanden en veel tl-licht. Deze sobere ruimte is onderverdeeld in een viertal vertrekjes en elk van deze kleine ruimtes is toegankelijk via haar eigen voordeur. De kamertjes zijn van elkaar gescheiden door houten frames waar de rechthoekige of vierkante uitsparingen, met regelmaat en in een verspringend patroon, worden gevuld door gezeefdrukte afbeeldingen. In de, bij binnenkomst, meest rechtse, en tevens grootste, ruimte is zelfs een dergelijk plafond aanwezig. De zeefdrukken tonen tal van, in feite voor ons vertrouwde, maar in deze context uiterst vervreemdende, tekens. Ze hebben verschillende, wat vale (rood, groen, geel, zwart en grijs) kleuren en verkeren in deplorabele staat. Dit laatste valt af te lezen aan de vele scheuren en gaten die in het materiaal zitten.

Pijlen, cijfers, letters, autootjes, fietsen, menselijke figuurtjes, huisjes; dit zijn de beeldende elementen die op de verschillende afbeeldingen in de, door Scheerhoorn gecreëerde, vertrekjes te zien zijn. Al dwalend door deze bevreemdende wereld zie de beelden die ooit als pictogrammen hebben gefunctioneerd. Tevens merk je mede expositiebezoekers op die in de ruimtes naast je ronddolen en je ziet her en der nummercodes op de wanden geschreven.

Het kenmerk van een pictogram is dat ze eenvoudig leesbaar is; als het ware een gemakkelijk te ontsluiten code vormt. In haar verwijzende functie is ze absoluut en efficiënt en bijna niemand zal het in zijn of haar hoofd halen om deze vertrouwde beeldtaal op een of andere wijze aan te tasten.

In de context waar Scheerhoorn deze beelden presenteert treedt er veel verwarring op. De codes zijn dan ook van vreemdsoortige dragers af te lezen. De zeefdruk wordt zelden in deze vorm als massacommunicatiemedium ingezet. Ook de opeenstapeling van diverse tekens binnen een beperkte ruimte werkt sterk desoriënterend op de beschouwer. Het heen en weer lopen tussen de vertrekjes en het steeds weer openen en sluiten van de verschillende toegangsdeuren wordt op een bepaald moment een opzichtig nutteloze daad. Ook de geschreven nummers geven geen houvast. Ze verwijzen slechts naar nummers die op diverse plekken in het pand staan genoteerd.

Een overdaad aan tekens, aan vingerwijzingen, binnen een samenstel van ruimtes dat disfunctioneel is maakt dat mensen houvast verliezen. Ze worden van het kastje naar de muur gestuurd, weten niet meer waar ze aan toe zijn en vervallen in apathie of, sterker nog, in depressieve gevoelens.

Scheerhoorn is over het algemeen zeer spaarzaam in het vertellen over zijn werk. Het vertelt zichzelf wel! Doordat bij hem het werk altijd ter plekke tot stand komt ligt er een amalgaam aan bewust uitgewerkte en intuïtieve ideeën aan ten grondslag. Bij de totstandkoming van dit werk speelde de sfeer uit het boek ‘Honger’ van de 19eeeuwse Noorse schrijver Knut Hamsun een rol. Dit boek handelt over een jonge schrijver/ journalist die geen toegang krijgt tot de vele ingangen van het leven. Onneembare trots en verkeerde inschattingen nopen hem tot een dwalen langs de afgronden van het leven. Hierbij vormde de achter de galerie liggende straat vol raamprostitutie ook een vertrekpunt voor Scheerhoorn.
Het werk in galerie Biemold handelt over zoeken, het existentieel verkennen. Verwarring is hierbij ons deel. Aan het begin van het parcours krijg je nog houvast door het rode lampje, al hoewel dit ook al een waarschuwing herbergt. Het boek van Flaubert, vol met melancholie, nodigt je vervolgens uit tot een terugblik. Via een omweg met schijnbare vluchtwegen belandt de bezoeker van de installatie in de achterste ruimte: het eindstation waar alle wegen open lijken te liggen, maar waar je gemakkelijk in een gesloten systeem verstrikt lijkt te raken.

Door alle verwijzingen, in de vorm van de verweerde pictogrammen, raak je enigszins van je koers af. Je moet dan in het gunstige geval je blik naar binnen richten.

De installatie van Scheerhoorn heeft een surreëel karakter en doet mede denken aan de absurde poëtische werelden die Frans Kafka schetste. In zijn boeken wordt de mens onderdeel van een mechaniek waar niemand in feite meer vat op heeft. Het apparaat waar de mens aan onderworpen wordt is hier totaal autonoom. Scheerhoorn laat je dit gegeven even voelen. Zijn installatie is echter fysiek veel te kwetsbaar en ook te oogstrelend qua ritme van vorm en kleur om al te langdurig onbehagen op te roepen. Doel- en zinloosheid raken je in dit werk even aan, maar de schoonheid van het absurde wint het toch met vlag en wimpel.

David Stroband (maart 2004)
Kunsthistoricus en docent ABK